De driehoek Financiële Sector – Overheid – Maatschappij

Het verleden en de komende veertig jaar

Friday 9 June 2017

Lees hier de uitvoerige beschrijving van het congresthema.
Zie ook op Moral Markets

Verslag

Introductie – Over het WRR Rapport ‘Samenleving en Financiële Sector in Evenwicht’

Het WRR rapport kent iedereen, het is een soort bijbel geworden. Er moest een rapport worden geschreven over hoe die financiële sector in de samenleving past. Alle discussies die gevoerd werden over de financiële sector waren eigenlijk discussies over ‘Zwarte Pieten’. Het gesprek werd gevoerd alsof de financiële sector een afzonderlijke sector is, wat het niet is; er is een grote verbondenheid tussen de financiële sector en de samenleving. Het is gevaarlijk om de term ‘financiële sector’ te gebruiken om te zeggen: “dat zijn niet wij, maar dat zijn de mensen die problemen veroorzaken”. De achtergrond van de problematiek in de financiële sector, daar zijn wij allemaal in betrokken. Maar, de financiële sector is niet alleen dienstbaar, zij kan ook sturend zijn, in de positieve zin van het woord. Er is onvoorstelbaar veel aan het veranderen. Het rapport is bedoeld om een dialoog te starten. Dat moet een constructieve dialoog zijn, het mag geen kwestie zijn van de zwarte pieten aanwijzen.

Hoe moeten we kijken naar de verhouding tussen relatie en transactie? Relaties en een lange termijn oriëntatie zijn weldegelijk houdbaar in een meer concurrerende financiële omgeving. Jammer genoeg is het zo dat de financiële sector booms and busts heeft en in de booms zijn de transacties buitengewoon lucratief. Dat betekent dat door booms iedereen naar transacties getrokken wordt omdat de korte termijn investering in die periodes heel veel opleveren. En daarmee wordt de lange termijn oriëntaties van o.a. relatiebankieren ondermijnd. De financiële economie heeft veel meer een boom and bust karakter dan de reële economie. Denk aan de aandelenmarkten. Als de aandelenkoers 1% omhoog of omlaag gaan dan is het een rustige dag op de financiële markten. Als het nationaal inkomen, dus de reële economie, 1% omlaag gaat is dat de diepste depressie van de eeuw. Zo zie je dat dynamiek van het financiële economie heel groot is. Dat staat op gespannen voet met de meer gedempte dynamiek van de reële economie. Daar ligt de grote uitdaging: hoe zorgen we dat de financiële dynamiek meer in lijn komt met de lange termijn dynamiek van de reële economie? Hoe bereiken we dat evenwicht?

Een belangrijke invalshoek van het rapport is dat wat er gebeurt in de financiële sector, dat dit voor een groot deel bepaald is door ons sociaaleconomisch beleid. Dan hebben we het over: het fiscaal faciliteren van schulden, de organisatie van de huizenmarkt en het pensioenstelsel. We hebben op allerlei plaatsen in ons sociaaleconomisch beleid het financiële, het lenen en het sparen, onvoorstelbaar belangrijk gemaakt en derhalve ook ons geweldig kwetsbaar gemaakt voor de financiële invloed. De WRR doet verschillende aanbevelingen, voor wat betreft sociaaleconomisch beleid. Dan heb je het over: belastingzaken, pensioenen, huizenmarkt en countervailing power. De politiek moet zich daar bewust van zijn. Twee adviezen om dat te bewerkstelligen: hoe kan je de politiek minder optimistisch maken en welke ankers kan je inbouwen waardoor die politiek op een consistentere wijze bezig is? 1) Door periodiek overleg, dat betekent: dat je onder normale omstandigheden, als er geen directe crisis is, standpunten zult moeten innemen. Dan wordt je minder optimistisch juist op de momenten dat er iets verkeerd gaat. 2) Integraal beleid. In plaats van de huidige silo-vorming in dossiers en beleid. Wonen, in combinatie met pensioenfondsen, de daarbij horende consequenties voor banken, dat moet een behoorlijk geheel zijn.

Is dit alles een oplossing voor een ‘ontspoorde’ cultuur? Nee. Maar op het moment dat wij er in slagen dingen beter te organiseren, zal je zien dat de sociale controle en de culturele dimensie minder snel ontsporen.

Achtergrond: Over ethiek

Is de economie, het kapitalisme, de markt, zonder ethiek? Nee, onder de economie ligt wel degelijk een ethiek, een nutsethiek. Deze vorm van ethiek kijkt alleen naar uitkomsten en de kwaliteit daarvan, en het nut en de bijdrage aan welvaart. Nutsethiek gaat niet over de kwaliteit van achterliggende intenties en overwegingen en het proces.

Kunnen we de stap maken naar een deugdethiek? Een manier van denken waarbij de bekende kardinale deugden van dienst kunnen zijn: redelijkheid, moed, matiging en rechtvaardiging. Dit is geen theoretische kwestie, dit heeft hoge politieke prioriteit. Er schort aan redelijkheid in het niet willen luisteren naar een andere waardenethiek dan die van de markt. Geen erkenning van legitimiteit, van andere opvattingen van wat het goede leven is, over de kwaliteit van intenties en van processen en die openheid. Dat respect voor meningen, legitimiteit daarvan, vormt een van de basisbehoeften van mensen. Er is ook kennelijk geen begrip geweest voor de behoeften aan het hebben van een eigen plek, worteling in de lokale gemeenschap en solidariteit. Het schort aan moed om daar tegenin te gaan. Veel bankiers weten heel goed dat dingen die ze gedaan hebben niet kloppen. Ze durven, onder andere door de omstandigheden van de markt, er niet tegen in te gaan. Het belang van matiging lijkt voor de hand te liggen. Gezien de uitwassen van beloningen die we bijvoorbeeld zien. Rechtvaardigheid moet er zijn ten opzichte van de mensen die in de mondialisering hebben geleden onder verlies van kwaliteit en kwantiteit van werk. Verontwaardiging over het onrecht dat multinationals zich van alles kunnen permitteren, wat betreft belastingontwijking, ontwijking wegens het milieu, vestigingssubsidies en andere regelingen die voor ‘de normale burger’ niet gelden.

Achtergrond: Over cultuur, relaties en gedrag

Zitten we nog steeds in de problematiek van de crisis, die niet structureel is opgelost? Dat sterke vermoeden bestaat wel. ‘Delay and pray’ zogezegd, uitgesteld, tijd gekocht, maar niet fundamenteel een oplossing gevonden. Dat zien we ook aan de mondiale schuldontwikkeling. Nog steeds een enorme groei van de financiële economie, waarvan we eigenlijk niet zo goed weten wat die implicaties op termijn nou zijn. Is dat houdbaar op een termijn van 30 tot 40 jaar, of zien we dat er over 5 jaar al een nieuwe crisis komt? Dat bijvoorbeeld de ontwikkeling in China iets teweeg brengt. Dat Europa uiteen scheurt. En dan de vraag; als over robuustheid, wat hebben we in Nederland dan precies gedaan, hoe weerbaar zijn we op dit moment met betrekking tot een mondiale financiële ontwikkeling?

De impact van de crisis is heel groot geweest. We moeten bezien welke verandering er is geweest in cultuur, samenleving en financiële sector in de afgelopen decennia, om te begrijpen waar we nu staan. In de grote beleidsopvattingen waren de meeste landen in West-Europa en de Verenigde Staten het er over eens hoe de samenleving zich moest ontwikkelen. Minder overheid, meer markt, meer prestatie, ondernemerschap. Prikkels werden een belangrijk instrument om ons gedrag te reguleren, te bevorderen et cetera. Dat heeft een keerzijde en dat hebben we nadrukkelijk in de crisis gezien. We herkennen het allemaal onmiddellijk wanneer we stellen dat de relatie tussen overheid en financiële sector de afgelopen negen jaar gedomineerd werd door diep wantrouwen. De reactie die we daar hebben gezien, van massaal wantrouwen, die zie je ook terug in de ontwikkeling van het toezicht. Gaat een stringenter toezicht dat wezenlijke verschil maken? Brengt dat het relatiebankieren in de financiële sector weer terug of hersteld dat het evenwicht? Waarschijnlijk niet.

Er is wat veranderd in de eigendomscultuur waar de meeste financiële instellingen in opereren. Waarom is bijvoorbeeld de nationalisatie van ABN AMRO/Fortis niet door een meerderheid van het parlement aangegrepen om een discussie te voeren over wat het betekende voor ABN AMRO en ook Fortis om beursgenoteerd te zijn? Die eigendomsstructuren, die doen ertoe, die zijn bepalend. De toon aan de top maakt of breekt een cultuur. Als de top onder invloed staat, noodzakelijkerwijs, van belangen van aandeelhouders die ook hun ‘ voice  hebben op de koers van de beurs dan heeft dat een verstrekkende invloed. Dat kan niet anders. Dan wordt het ingewikkeld om vervolgens te zeggen; ‘ABN AMRO, u moet ook nog eens een relatiebank zijn’, want de relatie met de aandeelhouder staat centraal. Niet de relatie met de klanten of de samenleving. Dan moet je heel hard je best doen als bank om dat nog in evenwicht bij elkaar te krijgen.

Hebzucht is een duur misverstand. Van meer geld wordt men niet gelukkig. Hebzucht loont niet. Hoe is dat misverstand dan toch ontstaan? Een innerlijke leegte. We hebben straks alles georganiseerd, geautomatiseerd en ingeregeld, maar waar doen we het allemaal voor? We moeten collectief weer op zoek naar zingeving.

Thema 1: Over technologie, Fintech en ‘de toekomst’

1. Het wonderlijke is dat als je probeert te snappen wat  Fintech  betekent voor de financiële sector, dan zie je niet alleen de disruptie van oude instellingen, maar ook eigenlijk de implosie van al maar groter wordende financiële instellingen. We gaan wellicht naar een nieuw financieel landschap met veel meer diversiteit, maar ook met veel kleinere instellingen. Dat is een interessante discussie, die nog niet is beslecht is. Ook de politiek loopt daarin achter. Er is niet fundamenteel ingegrepen in hoe de sector is geordend. Dat is een debat waard, ook omdat relatiebankieren uiteindelijk iets te doen heeft met schaal. Soms ben je ‘too big to relate’, dan regeren de abstracties.  Kan Fintech daar iets aan veranderen?

2. Gaat nieuwe technologie überhaupt alles veranderen? Dertig jaar geleden waren er ook mensen die zeiden: ‘door technologische ontwikkeling gaat alles veranderen, dan is de nieuwe economie voor iedereen toegankelijk, democratischer etc.’ Maar uiteindelijk zit iedereen nu in hetzelfde schuitje, van koffieverkopers tot software-ontwikkelaars, van een kleine top die zich enorm verrijkt over de schouders van de werknemers en maatschappij. Gaat Fintech nu werkelijk iets aan die structuren veranderen?

Thema 2: Over globaal vs. lokaal

1. De vraag naar de plaats/locatie is uiterst relevant. Op verschillende manieren. De bancaire en financiële habitat die in de afgelopen decennia is gecreëerd, die is eigenlijk niet meer fysiek ergens gelokaliseerd. Is dat onze nieuwe conditie geworden? Een gedislocaliseerde virtuele ruimte waarin het kapitaal over de aardbol heen en weer flitst, waar robots en computers met elkaar aan het handelen zijn op elk moment. Is dat een normale toestand die door gaat? Of zou het kunnen dat we hier toch in een gevarenzone terecht komen waarvan we nog helemaal niet overzien wat dat nou precies betekent? Hoe dan ook lijkt dit de dynamiek te zijn van globalisering. Als een economisch, als een juridisch, als een politiek en een technologisch proces in hun samenspel. Als we naar het wereldtoneel kijken dan zien we dat daar genoeg zaken plaatsvinden die we een aantal jaren geleden niet hadden verwacht. Een hele relevante vraag is dan: ‘hoe afhankelijk zijn we op dit moment van het hele stelsel?’. Je hebt dan een systematische vraag; daar kun je een nationaal niveau, een Europees niveau en een mondiaal niveau op onderscheiden.

2. Dankzij technologie kunnen we globaal opereren. Daar is een nieuwe economie in opgekomen. Met name de financiële sector kan zich bedienen van deze technologische ontwikkeling. Bijvoorbeeld als het gaat over hypotheekpakketjes die men koopt, verknipt en doorverkoopt, die in de digitale ruimte eigenlijk niet meer aan een plaats en aan een tijd gebonden zijn. De globaal opererende financiële wereld heeft zich een grenzeloze positie aangemeten. Toen het mis ging, in 2007, toen bleek uiteindelijk natuurlijk dat de Nederlandse Staat en daarmee de Nederlandse belastingbetaler, kortom de locatie, het nationale, opeens weer heel belangrijk leek te worden. Iedereen vluchtte naar de eigen belastingbetaler. De nationale staten konden de prijzen betalen voor wat er eigenlijk bij globaal opererende bedrijven plaats vond. Wanneer we het hebben over de dynamiek die toen zichtbaar werd, dat is de spanning tussen het lokale en het globale, het nationale en het globale.

3. Het is niet volledig als je zegt: ‘Er is een nieuw moraal nodig’. Dat klopt, maar die nieuwe moraal heeft ook behoefte aan nieuwe grenzen en afbakeningen. Dat is een taak van de politiek en de overheid: om enerzijds nieuwe grenzen te definiëren zodat er anderzijds niet een grotere kloof blijft groeien; tussen de haves en de have-nots: degenen die zich verwaarloosd voelen, die zich niet meer gezien voelen. Dat kunnen de ouders zijn die hun kinderen naar die school sturen die er een potje van maakt. Maar het kunnen even goed degenen zijn die massaal werk of huizen lijken te verliezen op het moment dat het mis gaat. Dus, een nieuw soort betrokkenheid van de overheid op het lokale, in evenwicht met het globale.

4. We moeten onderzoeken wat de relatieve autonomie is van een Europese ethiek in een internationaal, globaal financieel systeem. We zien dat we een eigen ethiek hebben. Er is een traditie en historie van Rijnlands denken, een ander soort dan Chinees organiseren of Amerikaans organiseren. Maar in hoeverre is die relatieve autonomie te bevechten in het financiële internationale circuit? Dat is een centrale vraag.

Thema 3: Over de rol van de politiek

1) De politiek moet ingrijpen, sturen, voorloper zijn. De politiek zelf is in hoge mate gefinancialiseerd. Wanneer je kijkt naar de sturingsmodellen die vanaf de jaren tachtig/negentig worden ingevoerd, zie je in toenemende mate een calculerende overheid. De overheid is via ‘New Public Management’ op allerlei manieren met financiële instrumenten aan het sturen, zij het binnen zorg, onderwijs of de arbeidsmarkt. Dat maakt ook dat ROC’s, Universiteiten of woningbouwcorporaties zich als halve financiële instellingen moeten gaan gedragen. De politiek heeft de samenleving volgens het quasi-marktachtige model ingericht. Dan breekt ook het moment aan waarop de politiek weer nadenkt over welke rol de overheid heeft, wat er bij de markt hoort te liggen en welke rol de samenleving heeft. Er zal een duidelijke demarcatie nodig zijn, uit oog van het algemeen belang, van een inhoudelijke politiek, die inhoudelijke taken weer voor haar rekening neemt.

2) De politiek volgt, loopt achteraan, moet sensitief zijn. Het ‘omgekeerde’ van punt 1). Er is al een nieuwe moraliteit gaande, maar die komt niet vanuit de politiek. Ze komt vanuit de samenleving en het bedrijfsleven, en gaat de politiek beïnvloeden. De crisis heeft ons leren vragen: ‘wat vinden we eigenlijk normaal, wat is geaccepteerd?’. Termen als rechtvaardigheid en gerechtigheid zijn veel meer opgekomen, en de politiek volgt daarin het maatschappelijk debat. Vanuit de samenleving klinkt steeds meer een roep om langetermijnoriëntatie, relaties, moraliteit, waarden. Tevens zien we dat bijvoorbeeld bedrijven de overheid gaan oproepen om duurzaamheidscriteria te gaan formuleren. Deze ontwikkelingen bieden heel veel kansen, omdat het om intrinsiek gemotiveerde moraliteit gaat, vanuit de samenleving, niet opgelegd door de overheid. We willen het zelf en gaan het ook met elkaar vormgeven.

3) Politiek moet weer om macht gaan. Multinationals en vermogende particulieren hebben een eigen moraal ontwikkeld. Overheden lijken wel vergeten te zijn dat je als politicus ook macht moet uitoefenen om ze weer in het gareel te krijgen. Dit wordt des te relevanter wanneer we denken over de veranderingen op het wereldtoneel. China beweegt zich, de rol van de VS wordt steeds anders. Waarvoor wenden we macht aan? Om grenzen te stellen en richting te geven, of om concurrerend te blijven, niet af te glijden?

Thema 4: Over onderwijs

1) Kan de economische wetenschap een paradigmatische omwenteling aan? Kan ze de draai maken van: aandacht voor alleen inkomsten, naar aandacht voor de kwaliteit van intenties en het proces? We willen niet alleen kijken naar de ruil, maar ook naar de relatie. Dat is een proces. Dat vergt afstappen van het idee van het autonome individu, het methodologisch individualisme waarvan veel economen zeggen dat dat de kern is van de economische wetenschap. Een optimalisatie op basis van veronderstelde doelen en middelen werkt niet, maar volgens sommigen is dát nu juist de kern van de economie. Maar: doelen en middelen zijn emergent. Het geeft per definitie radicale onzekerheid. Dat maakt het nu juist complex. Misschien is het daarom beter om de economie wat bescheidener te maken. Niet de schijnzekerheid van het economische model of de gerichtheid op uitkomsten en nut. In plaats daarvan: een economie van onzekerheid, emergentie, proces en relatie.

2) Vanuit samenleving en bedrijfsleven klinkt de roep om meer moraal en ethiek binnen het onderwijs. Morele vorming, Bildung. Er is een wens naar moreel leiderschap. Scholen, en in het bijzonder universiteiten moeten daar gehoor aan geven. ‘Waartoe is de universiteit op aarde?’; hoe dienstbaar ben je aan de samenleving?

Thema 4: Moraliteit in de boardroom en op de werkvloer

Het organisatiemodel van grote banken als Rabobank, ING en ABN AMRO brengt uitdagingen met zich mee, met name ook wat betreft cultuur en ethiek.

1) Er is in grote mate sprake van specialisatie; het opknippen van processen in kleine stukjes. De trade finance specialist doet zijn eigen ding, wanneer hij tegen een vraagstuk van sustainability aanloopt, gaat hij naar de sustainability afdeling. Er zijn grote afdelingen risk, compliance en sustainability gegroeid binnen de banken. Het probleem is daarmee dat problemen worden verdreven uit ‘de eerste lijn’. Grote morele dilemma’s moeten niet worden gereduceerd tot een vinkje dat je moet halen bij de afdeling sustainability.

2) Hoe houd je zo’n grote organisatie op koers? Daar moet ruimte zijn voor een ander beslissingscriterium dan enkel wetgeving, protocollen of een formulier. Niet: ‘Als het volgens de regels mag, dan doen we het’. Niet alles wat juridisch is toegestaan deugt ook. Er moet overeenstemming zijn over een ethisch toetsingskader. Dat is al moeilijk genoeg, want in het Angelsaksische ondernemingsklimaat is ethiek een verdacht woord. Allereerst gaat het bij het vormen van zo’n ethisch toetsingskader om bewustzijn. Je zult de morele dimensie weer op de agenda moeten zetten. Ten tweede moet je moet je morele verantwoordelijkheid weer moeten neerleggen waar die hoort: bij de probleemeigenaar. Morele oordeelsvorming en ethiek moeten geen apart domein zijn voor de afdeling sustainability, maar op een voorname plek in de eerste lijn staan. Ten derde, moet het ethisch toetsingskader een collectief moreel criterium vormen. Dat maakt het mogelijk om in gezamenlijkheid onderzoek te doen naar morele vraagstukken. Daar ontstaat ook de nodige countervailing power. Tot slot, kunnen banken ook zelf aandringen op strengere regelgeving. Wanneer uit het eigen moreel onderzoek blijkt dat iets niet door de beugel kan, dan kan dat aanleiding zijn voor een gezamenlijk convenant, door bijvoorbeeld bankiers. De bank die zelf lobbyt voor strengere regelgeving.

Around Ethics & Finance

News from our partners

Moral Markets

4 Jun 2021 | Deaths of Despair and the Future of Capitalism – New on Our Bookshelf

1 Jun 2021 | Capitalism on Edge; How Fighting Precarity Can Achieve Radical Change Without Crisis or Utopia – New on Our Bookshelf

Rabobank

Centrum Èthos

13 Mar 2023 | Wereldbeelden en de vraag naar de zin van het leven

7 Feb 2023 | Europa: Eén jaar na de inval in Oekraïne